Met de eindleeftijd wordt die leeftijd bedoeld tot welke eindleeftijd de arbeidsongeschiktheid dekking biedt.
Kiest u voor een eindleeftijd van 60 jaar, dan keert de AOV in geval van arbeidsongeschiktheid uit tot 60 jarige leeftijd. Bent u niet arbeidsongeschikt op de eindleeftijd, want hopelijk (en meestal) het geval zal zijn, dan wordt de verzekering beëindigd en bent u geen premie meer verschuldigd.
De maximale eindleeftijd is meestal 67 jaar. Voor zwaardere beroepen stellen de meeste maatschappijen aangepaste regels op met een eindleeftijd die (beduidend) lager kan liggen, bijvoorbeeld 55 jaar. Na die leeftijd kunt u zich simpelweg niet meer verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
Overigens is bij veel arbeidsongeschiktheidsverzekeringen het laatste jaar (soms gedeeltelijk) premievrij, wat betekent dat u in het laatste jaar voor de eindleeftijd niets meer betaald.
Dat lijkt een ruimhartige geste van de verzekeringsmaatschappijen. Realiseert u zich echter dat zij in het laatste jaar een beperkt risico te verzekeren hebben: raakt u in het laatste jaar arbeidsongeschikt, dan krijgt u slechts een uitkering voor de periode tot einddatum, maximaal een jaar (Rubriek b). Met andere woorden, het risico van de uitkering na het eerste jaar (Rubriek B) is voor de verzekeringsmaatschappij nihil en voor de dekking daarvan hoeft u dus niet te betalen.
U kunt aardig op de premie van uw arbeidsongeschiktheidsverzekering besparen indien u een lagere eindleeftijd kiest, maar u loopt daarna wel het risico niet verzekerd te zijn en er dus een financieel “gat” kan ontstaan.